De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden, de zogenaamde Habitat- en Vogelrichtlijngebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden.
In het gebied van de grote rivieren grenzen de aangewezen gebieden in veel gevallen aan primaire waterkeringen. Van de waterkeringen wordt alleen het buitentalud gerekend tot Natura 2000 voor zover deze aansluit bij habitatrichtlijn gebied. De provincie Gelderland wil ten behoeve van de beheerplannen Natura 2000 voor de Rijntakken in beeld brengen welke habitattypen op de waterkeringen voorkomen.
Op de primaire waterkeringen kunnen in principe twee habitattypen voorkomen:
- Stroomdalgraslanden (H6120) en
- Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510).
Van het tweede habitattype (H6510) komt op dijken vrijwel alleen het subtype Glanshaverhooiland voor (H6510_A). Daarom wordt voor de naamgeving hier verder de verkorte term Glanshaverhooiland aangehouden. Binnen de glanshaverhooilanden is een variant te onderscheiden die slechts zeer lokaal voorkomt op de Gelderse primaire waterkeringen: de subassociatie festucetosum arundinaceae (H6510_Afa). Karakteristiek voor deze variant zijn onder meer Wilde Marjolein, Gewone agrimonie, kruisbladwalstro, Echt bitterkruid, Viltig kruiskruid, Wilde cichorei, Kruldistel en Rietzwenkgras.
In 2009 heeft EurECO onderzocht welke Natura 2000 habitatypen voorkomen op de Gelderse dijken en in welke mate. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van alle recente vegetatieopnamen van de dijken van alle inliggende waterschappen (i.e. Rivierenland, Rijn & IJssel, Groot-Salland, Veluwe en Vallei & Eem).
Resultaten
Het habitattype Stroomdalgraslanden (H6120) komt slechts op een beperkt aantal locaties voor. En vaak betreft het onvolledig ontwikkeld stroomdalgrasland of restanten van stroomdalgrasland. Het betreft meestal bij de dijkverzwaring gespaarde, steile en relatief zandige taluds met een zuidexpositie. De locatie op het binnentalud van dijkring 48 van Waterschap Rijn en IJssel (nabij Pannerden) is in de 90er jaren ingezaaid met een grassen-kruidenmengsel dat was gewonnen op de Bijlanddijk bij Tolkamer. Op de Bijlanddijk komt van oudsher een goed ontwikkeld stroomdalgrasland voor. De Bijlanddijk is een niet meer waterkerende zandige dijk en tegenwoordig een natuurreservaat van Staatsbosbeheer (voor foto’s van de Bijlanddijk, zie Dijkvakken).
De meeste locaties met habitattype Glanshaverhooiland (H6510) liggen op de dijken aan de zuidkant van de Waal gevolgd door de noordkant van de Waal. Ook op de overige dijken komt het Glanshaverhooiland nog her en der voor in diverse stadia van ontwikkeling.
Ook de variant festucetosum arundinaceae van de glanshaverhooilanden (H6510_Afa) komt momenteel slechts sporadisch voor op de primaire waterkeringen: alleen op een aantal locaties op het binnentalud tussen Weurt en Winssen: de zogenaamde Marjoleindijken (voor foto’s van de Marjoleindijken, zie Dijkvakken en Weurt-Winssen: Marjoleindijken). Deze locaties liggen alle op bij de dijkverzwaring gespaarde, steile en relatief zandige taluds met een zuidexpositie. Alleen hier hebben zich blijkbaar restanten van deze variant van de glanshaverhooilanden kunnen handhaven. Locaties met stroomdalgrasland en met de variant festucetosum arundinaceae van de glanshaverhooilanden zijn alleen aangetroffen op het binnentalud. Van de locaties met glanshaverhooiland ligt 68% op het binnentalud en 32% op het buitentalud.
Verwachting
Naar verwachting zal bij een optimaal hooilandbeheer het areaal aan habitattype Glanshaverhooiland op dijken de komende tijd toenemen. De ontwikkeling van het Glanshaverhooiland zal naar verwachting het snelst verlopen op de binnentaluds, en vooral op de binnentaluds met een zuidexpositie. Bij de dijkverzwaring is op de binnentaluds in het algemeen een lichtere grondsoort toegepast dan op de buitentaluds.
Bij voortzetting van een optimaal hooibeheer zullen de plantensoorten die zich op de binnentaluds hebben gevestigd zich op den duur ook verspreiden naar de buitentaluds waardoor ook hier de soortsdiversiteit verder toeneemt en er zich uiteindelijke vegetatietypen ontwikkelen die kunnen worden gerekend tot het habitattype Glanshaverhooiland. Vooral op buitentaluds met een zuidexpositie zal deze ontwikkeling relatief snel kunnen verlopen.
De variant festucetosum arundinaceae van het habitattype Glanshaverhooiland stelt relatief hoge eisen aan de standplaatscondities. De verwachting is dan ook niet dat het areaal van deze variant zich sterk zal uitbreiden in de nabije toekomst. Dit maakt het des te belangrijker de nu nog aanwezige locaties met deze variant zo goed mogelijk veilig te stellen.
Ook het habitattype stroomdalgrasland stelt relatief hoge eisen aan de standplaatscondities. Na de dijkverzwaring, waarbij in het algemeen zwaardere kleisoorten zijn toegepast in de afdeklaag, lijken geschikte standplaatscondities zich nog slechts zeer sporadisch voor te doen. Een uitbreiding van het areaal aan goed ontwikkeld stroomdalgrasland op dijken lijkt dan ook niet te verwachten. Wel zullen met name in, op de juiste wijze beweide, weilanden op een relatief voedselarm substraat en met bij voorkeur een zuidexpositie verschillende soorten van het stroomdalgrasland zich kunnen vestigen en handhaven. Maar slechts zeer sporadisch zal er daarbij sprake zijn van een goed en volledig ontwikkeld stroomdalgrasland.